Je centrale op sociale netwerken
Wat is menselijk (aan) werken?
Beste kaderleden, beste collega’s, goedemorgen allemaal. Zoals Koen Van Kerkhoven al heeft aangegeven, wil ik graag met jullie wat uitgebreider stilstaan bij één van de inhoudelijke clusters die uit de focusgroepen naar boven gekomen is, namelijk bij de aard van het werken zélf. Samen met jullie wil ik nagaan welk soort werk menselijk van aard is. Ik hoop dat jullie die verkenning mee willen opnemen om werken in onderwijs een menselijk gezicht te geven.
Vooraleer ik jullie meeneem in mijn verhaal zonder heel veel digitale snufjes − ik geloof immers dat jullie écht wel in staat zijn om, zonder speelse afleiding tussendoor, meer dan vijf minuten aandachtig te zijn − wil ik nog twee dingen meegeven.
Vooreerst de centrale vragen waar ik tijdens deze presentatie een antwoord op wil geven. Dat zijn de volgende:
- Wat is menselijk (aan) werken? En welke rol speelt technologie daarin?
- Wanneer wordt werken ontmenselijkt? En welke rol speelt technologie daar?
- Welke rol voor digitale technologie in menselijk werk?
Een tweede punt dat ik vooraf wil beklemtonen, is dat ik wat ik hier zal voorleggen, niet zelf uitgevonden heb. Integendeel. Ook al beperk ik me hier tot een verwijzing naar twee grote auteurs – Alain Supiot en Richard Sennett – eigenlijk put ik uit een heel rijke traditie waarin gedacht, geschreven en doorleefd is wat werken betekent en wat er menselijk kan zijn aan het werken zelf.
En ook al is er een traditie, toch denk ik dat de invalshoek die ik presenteer vandaag nieuw, vrij onbekend of op zijn minst compleet afwezig is binnen het dominante denken en doen op vlak van werk. Daar overheerst immers het managementdenken, dat in belangrijke mate wordt gevoed door de economie en de organisatie- en motivatiepsychologie. Beleidsmakers, experten, schoolleiders en soms ook leraren zélf, hebben vandaag de mond vol van zaken als efficiëntie, productiviteit, zelfsturing, het abc van motivatie en zelfs autonomie. Daar wil ik het vandaag dus niet over hebben.
WAT IS MENSELIJK (AAN) WERKEN?
Laat me dus meteen beginnen met de vraag: Wat is menselijk (aan) werken? Ik nodig jullie uit om naar een kort filmpje te kijken. Het is de trailer van de film Sweet Beans.
Sweet Beans vertelt het verhaal van een man (Sentaro) die uit noodzaak – hij moet zich uit de schulden werken – dorayaki’s (Japanse pannenkoekjes gevuld met bonenpasta) bakt en op straat verkoopt. Op een dag ontmoet hij Tokue, een vrouw die voor hem wil komen werken "omdat ze", zo zegt ze, "dat soort werk al altijd heeft willen doen." En je ziet hoe Tokue met veel liefde en overgave aan het werk gaat om goede bonenpasta te maken. Die liefde weet ze niet alleen over te brengen in de dorayaki’s die ze maakt – de klanten stromen toe – maar werkt ook aanstekelijk en inspirerend voor Sentaro, de man die haar aangeworven heeft.
U denkt nu misschien: "Wat heeft bonenpasta met werken in onderwijs te maken, laat staan met werken in het digitale tijdperk." Wel, ik denk dat deze film erin slaagt om op een zeer treffende manier te tonen wat er menselijk is aan werken. Ik vind het belangrijk daar eerst even bij stil te staan om daarna beter te begrijpen wanneer werken ontmenselijkt wordt en welke rol technologie daarin al dan niet speelt. Ik sta stil bij drie elementen die onlosmakelijk verbonden zijn met menselijk werk: inspiratie, vakmanschap en verlangen.
1. Inspiratie
Een eerste element dat onlosmakelijk verbonden is met menselijk werk, is inspiratie, passie of begeestering. Tokue wil bonenpasta maken. Ze wil goede bonenpasta maken. En om dat te kunnen doen, om goed werk te leveren, gebeurt er iets waarvan Alain Supiot zegt dat het eigen is aan mensenwerk, namelijk het voortdurend heen en weer gaan tussen de symbolische wereld aan de ene kant - dat wil zeggen de beelden, voorstelling, ideeën die we in ons hoofd hebben - en de werkelijke, fysieke of tastbare wereld aan de andere kant. Op het ogenblik dat Tokue bonenpasta gaat maken, heeft ze wellicht en idee in haar hoofd van wat goede bonenpasta is en hoe je die kan maken. En ze probeert dat idee ook om te zetten of in te schrijven in de fysieke wereld, namelijk door die bonenpasta die eerst alleen in haar hoofd bestond ook werkelijk te maken. Maar wat de film heel mooi toont, is dat het werk van Tokue zich absoluut niet beperkt tot de beweging van beeld (of verbeelding) naar fysieke werkelijkheid. Eens ze met de fysieke werkelijkheid (de bonen, het materiaal) aan de slag gaat, ontstaat er ook een omgekeerde beweging. Tokue raakt gefascineerd door die bonen. Ze wil weten waar die bonen vandaan komen, in welke omstandigheden ze groeien, op welke manieren je ze kan behandelen, met welke technieken je ze kan bewerken en hoe het komt dat de ene techniek in bepaalde omstandigheden tot betere resultaten leidt dan de andere. Haar aandacht en nieuwsgierigheid gaan uit naar het materiaal dat ze zorgzaam bewerkt en dat ze zo stap voor stap leert ‘lezen’. En het is op dat moment dat die bonen voor haar ook een zeker gezag krijgen. Ik bedoel daarmee: Ze vragen iets van haar. Ze vangen haar aandacht, doen haar stilstaan om goed te kijken en tonen haar wat ze kan doen om goede bonenpasta te maken. Merk op dat Tokue op een gegeven moment letterlijk zegt: "Ik ben tegen mijn bonen aan het spreken." Ze zegt op een bepaald moment ook dat ze "luistert naar de bonen" en dat dat luisteren ook een luisteren is naar waar ze vandaan komen, hoe de wind hen heeft beroerd, hoe ze hebben kunnen groeien … Overgegeven aan de wil van haar bonen, gepassioneerd of bezield, zou je kunnen zeggen, komt ze regelmatig op het punt dat wat ze oorspronkelijk voor ogen had, wat ze dacht dat ze moest doen (in haar hoofd) wordt bijgestuurd. Ze komt op nieuwe gedachten die haar werk en haar vakmanschap alsmaar naar een hoger niveau tillen - nog betere bonenpasta maken. Merkt op dat dat natuurlijk ook altijd een zekere vorm van discipline, nauwkeurigheid en inspanning vraagt.
2. Vakmanschap /kunst
Het tweede element dat onlosmakelijk verbonden is met menselijk werk is een bepaald soort vakmanschap. Richard Sennet gebruikt hiervoor het begrip vakmanschap, dat in het Engels (craftsmanship) veel duidelijker verwantschap laat vermoeden met de kunst. Alain Supiot spreekt over de vorming van een ‘savoir-faire’. Waar het in beide gevallen om gaat, is dat werken geen praktijk is waarin men op technische wijze een (mentaal) beeld realiseert door een technische manipulatie van de werkelijkheid of waar men een probleem oplost. Vakmanschap of savoir-faire is veel complexer. Doorheen het werken - het voortdurend heen en weer gaan tussen voorstelling en werkelijkheid - krijgt men steeds meer voeling met de werkelijkheid. Met vallen en opstaan, stilstaan, opnieuw beginnen en oefenen krijgt men bepaalde praktijken steeds beter in de vingers. Niet op een manier dat men altijd de ene juiste oplossing weet voor een bepaald probleem. Het gaat eerder over het ontwikkelen van een soort gevoeligheid voor concrete contexten en een soort nieuwsgierigheid die nooit loslaat.
Kijk opnieuw naar Tokue en haar bonenpasta. Ze krijgt nieuwe inzichten, maar zodra de ene vraag opgelost is, ze iets onder de knie krijgt, openen zich nieuwe vragen. Die dagen haar opnieuw uit om stil te staan, te vertragen, te oefenen met nieuwe technieken, zonder dat die ooit routine of gewoonte worden. Richard Sennet spreekt in die context over ‘problem finding’ in plaats van ‘problem solving’. Want dat is waar het bij vakmanschap of de kunst van het werken om gaat: altijd aandachtig blijven voor de zaak waarmee je werkt, erdoor gebeten zijn en daardoor altijd open staan om nieuwe dingen te zien. Een echte vakman - of dat vak nu bonenpasta maken is of houtbewerking of programmeren of de Franse taal - houdt ergens van, heeft iets in de vingers en zal zichzelf daarin altijd blijven perfectioneren. Alsof dat voortkomt uit een soort verlangen.
3. Verlangen
En daarmee kom ik bij het derde punt dat eigen is aan menselijk werk. Het voedt ook altijd een soort verlangen. Tokue houdt van haar werk en haalt er een intens genot uit. Ze legt iets van haarzelf in de bonenpasta die ze maakt en haalt daar een bijzonder genot uit. Meer nog, ze weet die liefde voor haar bonen en het genot dat ze uit haar werk haalt zelfs te delen met iemand die daar aanvankelijk niet voor open stond, in dit geval haar werkgever, Sentaro. En de kwaliteit van het geleverde werk, die is hoog. Ook dat is belangrijk in het menselijk werk. Iemand die geïnspireerd en nieuwsgierig in het werk staat, wil goed werk leveren. Dat zie je (of in dat geval dat proef je) eraan. In het werkstuk ziet men immers het gezicht van de meester.
Ik hoop dat u tijdens mijn verhaal tot hiertoe niet alleen het beeld van Tokue voor de geest heeft kunnen halen. Hopelijk herkent u die elementen ook vanuit uw dagelijkse ervaring. Ik ga daar vanuit, maar denk dat ze wel zwaar onder druk staan.
Zo denk ik bijvoorbeeld dat u zeer goed weet wat het betekent om dag in dag uit heen en weer te gaan tussen de symbolische wereld (wat u wenst, verwacht, hoopt …) en de eisen die de werkelijke wereld van mensen en dingen u influisteren. Denk maar aan die momenten waarop u klaarstaat om in de les te vliegen, maar u leest de temperatuur van uw klas - de blikken en de lichaamshouding van uw leerlingen - en weet dat er iets in de weg zit. Omdat u aandachtig bent.
Ik denk ook dat wat u dag in dag uit doet, steunt op uw vakmanschap. En u weet dat daar geen receptenboek voor bestaat. De ervaring leert u bovendien dat goed werk leveren alleen lukt als u af en toe vertraagt om aandachtig te kijken, te luisteren, opnieuw te proberen …
Ik geef opnieuw een voorbeeld. Mijn zoon volgt houtbewerking en zit niet goed in zijn vel. Tijdens de vorige les raakte hij helemaal gestresseerd bij het gebruik van een elektrische figuurzaag (dat is op zich ook al een vorm van werken natuurlijk). Deze keer blokkeerde hij. Hij wilde niet meer zagen en ging aan de kant zitten. Wat doet zijn leraar? Eerst en vooral pakt hij hem bijna letterlijk op door hem mee te nemen naar de sculptuur van een huilende wolf die hij ooit voor zichzelf heeft gemaakt. Hij vertelt over eenzaamheid en over de symboliek van de wolf die de roedel verlaat en huilt. Mijn zoon kan terug aan de slag. Hij zal een huilende wolf uitzagen. Maar zijn leraar doet nog iets. Hij laat hem deze keer werken met een machine waarbij de snelheid van de zaag geregeld kan worden. Er zijn namelijk kinderen, vertelt hij me, die (tijdelijk) moeite hebben met het loskoppelen van de snelheid van de zaag en de snelheid waarmee zij zelf moeten werken. Die laten zich dan opjagen door die zaag. Wel dat soort vakmanschap ontwikkelt zich alleen wanneer je aandacht besteedt/je overgeeft/je laat inspireren door wat (in dit geval) kinderen en het materiaal je toont en vraagt. Soms lukt dat, soms lukt dat niet. En het zijn vaak momenten van frictie - in dit geval een kind dat gefrustreerd geraakt - die altijd opnieuw de aandacht op scherp stellen en aan het denken kunnen zetten. Dat houdt u aandachtig, nieuwsgierig om uw vakmanschap altijd bij te schaven en nooit routine of gewoonte te laten worden.
Tot slot denk ik dat u allemaal ook het verlangen herkent om door te doen, omdat iets u bezighoudt, net als de vreugde om iets waar u met hart en ziel aan heeft gewerkt. Vooral, maar niet alleen, wanneer dat ook wordt opgemerkt. Het genot van een leerling die zegt: "yes, ik kan het", een collega en lid die zegt: "bedankt dat je dat ter harte genomen hebt!", een ouder die schrijft: "bedankt omdat je in mijn dochter bent blijven geloven." Of de voldoening van een goed gesprek met collega’s waar samen wordt gezocht en oprechte nieuwsgierigheid wordt getoond. En u weet dat die vreugde, net als passie, ook deelbaar is. Ze straalt af op collega’s en leerlingen/studenten/cursisten.
Toegegeven, ik heb een mooi beeld geschetst van het werken. En ook al hoop ik dat elk van jullie daar nog elementen in herkent, tegelijk besef ik dat het werken in onderwijs (en daarbuiten) ook door allerlei andere zaken wordt belaagd. Zaken die ons afleiden van werkelijk menselijk werk.
WAT IS ONMENSELIJK WERK?
Dat brengt me bij het tweede deel van mijn presentatie, namelijk de vraag: Waar en wanneer wordt het werk ontmenselijkt. Hiervoor neem ik jullie even mee naar een interessante toespraak die Alain Supiot in 2016 gaf voor de Internationale Arbeidsorganisatie, de ILO.
2016 is al even geleden, maar de boodschap die hij daar brengt, is vandaag zeker niet minder actueel. Hij gaat namelijk in op drie vragen:
- Wat maakte het naoorlogse werk onmenselijk? En wat was daarin de rol van technologie?
- Hoe gingen vakbonden daarmee om?
- Welke vorm van ontmenselijking zien we vandaag in het werk? En welke rol speelt digitale technologie daarin?
Ik zal aan het einde opnieuw terugkomen op de wijze waarop vakbonden daarmee zouden kunnen omgaan.
Tewerkstelling van het lichaam
Ik neem aan dat dit voor de meesten onder jullie geen nieuw verhaal is. Ik ga daar dus ook snel over. Hoewel de industriële arbeid natuurlijk al gestalte krijgt in de 19de eeuw, zijn de uitwassen daarvan zeer zichtbaar in de naoorlogse periode. We hebben het hier over de periode waarin het Taylorisme oftewel “het wetenschappelijk management van het werk" hoogtij viert. De idee van Taylor was dat arbeiders, net zoals de machines waarmee ze werkten, gebruikt moesten worden voor hun kracht en fysieke capaciteiten. Eigenlijk kwam het erop neer dat het werk verdeeld werd tussen zij die mochten denken en zij die hun fysieke kracht te werk stelden in functie van massaproductie en in ruil voor loon.
Supiot merkt op dat er op één of andere manier wel een link bestaat tussen de dominante technologie van die tijd en de organisatie van de arbeid. Op het ogenblik dat men mechanische machines gaat gebruiken, worden arbeiders ook gereduceerd tot onderdeel van een machine die zelf niet denkt, maar gehoorzaamt aan externe bevelen. De boodschap van Taylor was: Ik stel u te werk omwille van uw kracht en uw fysieke capaciteiten. Men vraagt u niet om te denken. Daar worden anderen voor betaald.
Zowel vanuit marxistische hoek als vanuit christelijke hoek - denk aan Rerum Novarum en aan de christelijke arbeidersbeweging - komt heel wat reactie op dit model van arbeid en tewerkstelling. Marx klaagt aan dat dit soort werk de mens doet vervreemden van zichzelf. Het onrecht dat de arbeider zo wordt aangedaan - en daarin ligt natuurlijk het onmenselijk karakter van de industriële tewerkstelling, is dat hij losgekoppeld wordt van de symbolische of mentale wereld – hij mag niet denken en mag geen greep hebben op het proces waar hij slechts een taak in vervult. De boodschap was letterlijk: schakel uw hersenen uit. Ook in de encycliek Rerum Novarum (1891) klaagt paus Leo XIII de onmenselijke praktijken en de bandeloze concurrentiezucht aan waaraan arbeiders ten prooi vallen.
Industrieel werk in onderwijs
Tot op zekere hoogte werden dit soort kritische analyses destijds ook vertaald naar het soort werk dat in onderwijs ingang vond. Denk bijvoorbeeld aan het verzet (voornamelijk in Angelsaksische landen) tegen wat men ‘scripted teaching’ noemt. Dat houdt in dat het onderwijswerk opgedeeld wordt tussen ‘experten’ die gedetailleerde lessen voor leraren uitwerken aan de ene kant en de leraren zelf die die ‘scripts’ passief en gehoorzaam uitvoeren om een massa van leerlingen te onderwijzen. In de vakliteratuur spreekt men dan over deprofessionalisering of de-skilling van de leraar.
Tussen haakjes: de vraag is in hoeverre handboeken met bijhorende invulboeken, net als hun digitale varianten vandaag ook niet vergelijkbaar zijn met dergelijke ‘scripts’. Wat met (digitale) methodes die de lesdia’s aanleveren? Ook vandaag gaan er dus nog steeds stemmen op die daar kritische vragen bij stellen.
Tot daar de ontmenselijking van het werk die opkwam in de 19de eeuw en hoogtij vierde in de naoorlogse periode.
HOE ZIJN VAKBONDEN DAARMEE OMGEGAAN?
Hoe zijn vakbonden daarmee omgegaan? Wel, daarover zegt Alain Supiot het volgende: vakbonden hebben hun focus altijd vooral gelegd op het afdwingen van compensaties voor het onmenselijk werk dat hun leden verrichtten. Hij bedoelt daarmee dat men er, impliciet althans, vanuit leek te gaan dat het werk is wat het is (fysiek uitputtend, afstompend en onveilig) en dat het verwerven van een goed loon, afgebakende werktijden, veilige werkomstandigheden, sociale zekerheid enzovoort … het onrecht dat het werk met zich meebracht, kon compenseren.
Verloning, arbeidsduur, veiligheid … U kent die thema’s natuurlijk zeer goed. Ook vandaag staan die thema’s nog zeer centraal in onze werking (zie onze verschillende clusters). Uiteraard zijn ze ook zeer belangrijk en zal men daarop moeten blijven inzetten. Maar het punt dat Supiot maakt, is dat ze niet raken aan de aard van het werk zélf. Ze maken het werk zélf er niet menselijker op. In dat opzicht ziet hij nog een enorm te verkennen terrein om precies te strijden voor, en mee vorm te geven aan, de menselijkheid van het werk zélf. En hiervoor kijkt hij o.a. naar het werk van de filosofe Simone Weil.
Ik kom hier zo meteen op terug, maar eerst zoom ik verder in op actuele ontwikkelingen in het werk.
WELKE VORM VAN ONTMENSELIJKING ZIEN WE VANDAAG IN HET WERK?
De meeste mensen die werken - ten minsten in het Westen - zijn niet langer die arbeider die tewerkgesteld wordt voor zijn fysieke kracht en die aan externe bevelen gehoorzaamt. Vandaag overheerst een heel ander model, zegt Supiot. De laatste decennia zijn wij allemaal steeds vaker beginnen werken met ‘slimme automaten’, namelijk computers en robots, die in essentie niets anders doen dan input verwerken tot output op basis van een programma. En sinds de opkomst van de artificiële intelligentie zijn dat ook steeds vaker ‘slimme' programma’s. Wat stelt Supiot nu vast? Werknemers (en dat zijn niet alleen arbeiders, maar ook bedienden, ambtenaren, personeelsleden in onderwijs, beleidsmakers, leidinggevenden), net als de ‘slimme/lerende’ organisaties waarin zij werken, worden ook steeds meer aangesproken als slimme automaten of robots die hier en nu, altijd en overal een programma draaien. Daarmee bedoelt hij dat zij hier en nu, altijd en overal, gevraagd worden om mentaal actief te zijn - d.w.z. om voortdurend wijzigende input uit hun omgeving ‘slim’ te verwerken - met het oog op maximale productiviteit. In tegenstelling tot de arbeider van wie verwacht werd dat hij zijn brain - de mentale wereld van beelden -– uitschakelde, wordt van de werkende mens vandaag verwacht dat hij voortdurend tussen beelden en beeldschermen vertoeft. Hij staat permanent in verbinding met automatisch (of slim) gegenereerde dashboards en monitors met indicatoren, targets, rankings, profielen, prognoses enzovoort. En dat ziet er dan zo uit.
Een voorbeeld:
‘Slimme toestellen’ die zoveel mogelijk data registreren en daar vervolgens ‘God weet welk’ algoritme op los laten, presenteren ons vandaag allerlei beelden. Hier ziet u zo een beeld dat werkende mensen vandaag te zien krijgen. Dashboards noemt men dat. Beelden die ons - vaak live - informatie aanreiken over prestaties, indicatoren, vergelijkingen, prognoses enzovoort.
U heeft wellicht ook al met dergelijke dashboards gewerkt. Heel wat studenten en docenten in het hoger onderwijs krijgen vandaag op regelmatige basis zo een dashboard voorgeschoteld. De ene met voorlopig behaalde studieresultaten, de ander met aantal publicaties, publieke optredens, verworven budgetten ... Geleverde output volgens diverse kwaliteitsindicatoren noemt men dat. Vaak laten die dashboards in eenzelfde beweging ook toe om zichzelf te vergelijken met anderen of om becijferde prognoses voor toekomstig succes te projecteren.
Waar het Alain Supiot eigenlijk om gaat, is dat we, naarmate we ondergedompeld worden in dat soort digitale beelden, een soort omkering krijgen van het patroon dat verantwoordelijk is voor het ontmenselijken van het werk. Hier gaat het niet langer over de arbeider die zijn brein moet uitschakelen om aan externe bevelen te gehoorzamen. Integendeel. In het digitale tijdperk wordt het brein van wie werkt voortdurend geactiveerd. Het wordt volgestopt met beelden die ons aansporen om ‘slim’ gedrag te stellen - versta: leerwinst genereren, targets behalen, excelleren ... En aangezien tijd een schaars goed is, gebeurt dat best hier en nu, altijd en overal, in real time.
Het grote gevaar, zo zegt Supiot (en dat is cruciaal in dit verhaal) is dat deze vorm van permanente connectiviteit ons mentaal ziek maakt. Wie voortdurend tussen dat soort beelden vertoeft en aangespoord wordt om daar ‘slim’ op te reageren, wordt mentaal ziek. De belangrijkste reden waarom we daar ziek van worden, is niet alleen omdat we altijd aan het werken zijn (dat ook), maar vooral ook omdat het werk zelf zeer leeg, zonder inspiratie en dus ook afstompend wordt. Er is hier amper nog sprake van de mogelijkheid om voortdurend heen en weer te bewegen tussen de mentale wereld van beelden en de fysieke, tastbare werkelijkheid. We onderwerpen onszelf voortdurend en zonder aandacht voor de werkelijkheid aan ‘slimme’ doelstellingen die voor ons worden geprojecteerd. Mensen voelen maar al te goed dat dit soort ‘productief, slim, effectief en efficiënt werk’ elke voeling mist met wat de werkelijke wereld ons te zeggen heeft. U heeft zich ongetwijfeld ook al eens afgevraagd wat al die indicatoren voor kwaliteit, die op u worden afgevuurd, nu werkelijk te maken hebben met goed onderwijs. En of die ons niet afleiden van waar goed onderwijs nu eigenlijk over gaat.
Je krijgt in het digitale tijdperk volgens Alain Supiot met andere woorden een soort omkering in het patroon dat verantwoordelijk is voor het ontmenselijken van het werk. Het is niet langer de arbeider die zijn brein moet uitschakelen, maar de zichzelf managende werknemer wiens hoofd voortdurend volgestopt wordt met beelden die iets van hem vragen. Het grote gevaar is volgens Supiot enerzijds dat wie voortdurend in die wereld van targets, benchmarks, indicatoren … vertoeft de zo nodige aandacht voor de werkelijkheid verliest. De activiteit van het heen en weer gaan tussen die twee werelden - net als het gezag dat de werkelijke wereld opeist om de ongebreidelde gekte aan beelden te temmen - staat hier volledig op de helling. Daar is geen tijd voor. Daar maken we geen tijd voor. We activeren onszelf tot het afwerken van de ene doelstelling na de andere en reduceren de wereld daartoe tot nuttige, maar dode en inspiratieloze kennis en informatie. Supiot omschrijft die toestand, waarin we nalaten (of niet de kans krijgen) om onze beelden te confronteren met de fricties en het gezag van de werkelijke wereld, als ijlen (delirium). En velen onder ons betalen daarvoor een hoge tol. Ze worden er geestelijk ziek van. Het is dan ook geen toeval dat werkende mensen steeds vaker te maken krijgen met psychosociale problemen, burn-out ...
HOE ZIJN VAKBONDEN DAARMEE OMGEGAAN?
Ik kom terug op de rol die vakbonden spelen in dit verhaal. Zoals ik al zei, hebben vakbonden van oudsher ingezet op het compenseren voor de onmenselijkheid van het werk zelf. Maar precies omdat de (vooral mentale) tol die we vandaag betalen te maken heeft met de aard van het werk zelf, moet de aandacht van o.a. vakbonden volgens Supiot ook gericht worden op het werken zélf en de rol die digitale technologie daarin speelt.
U zal nu misschien zeggen dat die analyse niet klopt. Vakbonden zijn al een hele tijd bezig met welzijn op het werk en psychosociale aspecten hebben daarin de laatste jaren aan belang gewonnen, voornamelijk in de werking van de comités bevoegd voor welzijn. Dat is natuurlijk ook zo. Alleen is de vraag of we ook binnen dat verhaal voldoende aandacht hebben voor de aard van het werk zelf.
Ik geef een concreet voorbeeld. In het kader van welzijn op het werk gaat vandaag heel wat aandacht naar het recht op deconnectie. Versta me niet verkeerd. Daar moeten we op inzetten. Maar in essentie raakt deconnectie niet aan het werken zélf. Het gaat om het afbakenen van de werktijd om ook nog vrije, niet-productieve tijd over te houden (inderdaad, om het hoofd leeg te maken). Maar op het gedigitaliseerd werken zélf en de mentale belasting daarvan heeft het deconnectie verhaal eigenlijk weinig impact.
WELKE ROL VOOR DIGITALE TECHNOLOGIE IN MENSELIJK WERK?
Ik kom stilaan aan het einde van mijn verhaal. De vraag die ons nog rest is welke rol digitale technologie dan nog kan spelen als we willen dat werken in onderwijs menselijk is. Enerzijds denk ik dat mijn verhaal duidelijk heeft gemaakt dat menselijk werk - vooral in onderwijs - toch een zekere voorzichtigheid, misschien zelfs spaarzaamheid op vlak van digitale technologie vereist, zeker als het gaat om de beelden die onze digitale schermen produceren: indicatoren, benchmarks, profielen ... Personeel in onderwijs heeft er alle belang bij om niet voortdurend opgejaagd te worden door de dashboards die zelden een bijdrage leveren tot beter onderwijs.
Toch denk ik dat een spaarzame, bedachtzame houding niet hetzelfde hoeft te zijn als een negatieve houding tegenover digitalisering. Ik denk dat onze focusgesprekken met personeelsafgevaardigden in onderwijs ook hebben getoond dat digitale tools ook mogelijkheden openen. Zo zeggen sommige leraren uit de academies dat ze niet terug willen naar afstandsonderwijs, maar dat ze het digitaal opnemen van werkstukken als didactisch instrument wel zullen blijven inzetten. Het is een interessante techniek om leerlingen aandachtig te maken, om hen aan te sporen te vertragen, te ontleden, te oefenen en het eigen spel op een hoger niveau te tillen. Anderen zullen zeggen dat digitale tools interessant zijn om leerstof te automatiseren of om iets te visualiseren. Nog anderen zien mogelijkheden in tools die collectief werken op afstand mogelijk maken. Supiot zegt daarover "dat we als mens voor de opdracht staan om de technologie die we gebruiken te temmen, zodat niet het omgekeerde gebeurt" (de technologie die ons temt).
Ook Richard Sennett beklemtoont hoe belangrijk het is om in te zetten op vakmanschap IN het digitale tijdperk. Hij gelooft niet dat de introductie van digitale technologie automatisch moet leiden tot het verdwijnen van vakmanschap (de-skilling). We moeten precies inzetten op de ontwikkeling en verspreiding van digitaal vakmanschap - hij kijkt daarvoor onder andere in de richting van openbronsoftware (maar daarover straks iets meer).
U had misschien verwacht dat ik met een concrete lijst van voorstellen, die de sleutel vormen voor menselijk werk in het digitale tijdperk, zou eindigen. Wel, die lijst hebt ik niet, maar ik denk wel dat we er samen aan kunnen en moeten werken. Voor een stukje al vandaag - in het materiaal dat u straks bespreekt worden al een aantal pistes voorgesteld - maar dit is ook een werk van langere adem. Voor vandaag lijkt het me vooral belangrijk om dit verhaal eerst wat te laten ‘landen’. En ook dan bedoel ik, om ook dit beeld in verbinding te brengen met jullie werkelijke, tastbare ervaringen van elke dag. Herkennen jullie die elementen van menselijk maar ook onmenselijk werk? Hoe belangrijk is dat? Wanneer lukt het om inspiratie, vakmanschap en arbeidsvreugde te ervaren? En hoe kunnen wij als vakbond, zowel centraal als lokaal mee vorm geven aan werkplekken voor menselijk werk?
Dank jullie wel voor de aandacht!